top of page

Hoe één vrouw elk jaar weer miljoenen mensen op de been brengt

In het exotische en extreme zuiden van Spanje, waar Europa en Afrika in een eeuwige bijna-aanraking verwikkeld zijn, speelt zich tijdens Pinksteren een van 's werelds grootste en kleurrijkste spektakels af.


Tekst & fotografie: Jochem Wijnands


Mannen te paard, stof, huifkarren, dansende vrouwen in een flamencojurk, een kolkende massa mensen om een Mariabeeld, een witte kerk, nog meer paarden, een kampvuur... Ik sta de foto´s te bekijken die hangen aan de muur van de hermandad van Jerez de la Frontera, een van ruim negentig religieuze broederschappen die de bedevaart naar el Rocío maakt. “Vas tambien?” Vraagt iemand, ga jij ook? Si.

Al sinds een paar maanden heeft het hier iets weg van een bijenkorf. Mensen komen en gaan, slepen spullen heen en weer en temidden van deze bedrijvigheid, als een bijenkoningin, staat daar de praalwagen met de simpecado, een vaandel met de afbeelding van de maagd, die getrokken door paarden meegevoerd wordt naar el Rocío. Morgen, na de mis, is het zover. Dan vertrekken de duizenden hermanos en hermanas voor een tocht die vier dagen zal duren. Ik heb me aangemeld voor de wagen van de peregrinos, de bedevaartgangers, die bestemd is voor degenen die te voet gaan. Mijn spullen heb ik afgegeven, nu is het afwachten. Aan de bar van de hermandad - natuurlijk is er een bar! -  bestel ik een glaasje fino. Naast me staat Juan, hij is seizoenarbeider, een beroep dat net zo bij Andalusië hoort als dat van torero of vaquero. In het voorjaar en de zomer werkt hij in de olijven en de zonnebloemen, in de herfst plukt hij de druiven waar sherry van wordt gemaakt. Juan is een rociero. Elk jaar met pinksteren maakt hij de bedevaart, te voet, heen en terug. Waarom? Uit liefde en respect voor de maagd van el Rocío. Don Alvaro Domecq is ganadero, eigenaar van een Zuid-Spaanse stierenfokkerij. Zijn kapitaal heeft hij vergaard met de Domecq bodega´s, die begin jaren tachtig zijn verkocht. Ook don Alvaro maakt elk jaar de bedevaart, te paard weliswaar, maar om dezelfde reden als Juan: uit liefde. Samen zijn ze lid van dezelfde broederschap.



Vanuit heel Spanje en zelfs van daarbuiten komen miljoenen mensen naar het dorpje El Rocío om daar de maagd La Blanca Paloma te vereren. In Andalusië heeft bijna iedereen een vaak heel persoonlijke relatie met de maagd Maria. Zij is een vrouw, een moeder, een heilige, die heel dicht bij de mensen staat en hen kan helpen, troosten en begrijpen. Er zijn veel verschillende Maria´s, die zich hebben ‘gespecialiseerd’ in zaken als bijvoorbeeld ‘hoop’ (esperanza), ‘gezondheid’ (salud) of  ‘conceptie’ (concepción), en hebben hun eigen schare volgelingen. Maar bij de Virgen del Rocío is iets bijzonders aan de hand. Tijdens Pinksteren wordt het moment herdacht dat de geest van God neerdaalde over de apostelen. Het symbool voor de Heilige Geest, een witte duif, is óók de naam voor de Virgen del Rocío: la Paloma Blanca. Zijn de maagd van Rocío en de Heilige Geest dan één? Helaas, zó simpel ligt het niet. Duidelijk is in ieder geval dat Zij tijdens Pinksteren vervuld is van de Heilige Geest, en daarom álle gelovigen aanspreekt.



Honderden ruiters en amazones op prachtige paarden, vooraf gegaan door de simpecado en een vijftiental bont gekleurde huifkarren, daarachter een kilometerslange stroom landrovers en andere terreinwagens: dat is de aanblik als ‘mijn’ broederschap Jerez verlaat. Tegelijkertijd zetten soortgelijke stoetten zich vanuit alle hoeken en gaten van Andalusië en daarbuiten in beweging zet. Ze komen over de snelwegen, over bergpassen en steken op doorwaadbare plaatsen rivieren over. Maar het officiële aantal mensen dat vanuit Jerez de bedevaart te voet maakt is slechts twintig, mezelf meegerekend.

Heb je de nacht met 10 vrouwen doorgebracht?

De eerste dag lopen we onder de brandende zon door het sherry landschap over de geasfalteerde weg naar Sanlucar de Barrameda, waar we met een aantal pontjes de Guadalqivier oversteken. Daar zetten we voet aan land in het Nationaal Park Coto Doñana, normaal gesproken verboden toegang, maar al sinds jaar en dag wordt voor de bedevaartgangers een uitzondering maakt. Nu we de bewoonde wereld achter ons hebben gelaten is de stemming ook veranderd. Te midden van de bossen en zandpaadjes vallen alle beslommeringen van ons af en dringt langzaam de ware aard van deze tocht tot ons door. Er ontstaat een liefdevol familiegevoel, dat de komende dagen nog sterker zal worden.

Na nog een paar uur door het stof te hebben gelopen, maken we bivak op een grote open plaats. De huifkarren worden in een cirkel geplaatst, de paarden ontzadeld, her en der ontbranden vuurtjes om op te koken, er wordt gitaar gespeeld en als ik in het licht van de ondergaande zon die vrouwen in kleurrijke flamenco jurken en mannen met cowboyhoeden op zie lopen, waan ik me voor even in het Wilde Westen van de 19de eeuw.



Ik zoek een plekje om mijn tent op te zetten, ga liggen en val als een blok in slaap. Maar ik droom onrustig van hordes paarden die komen aanstormen en mij vertrappelen, van paarden die als aasgieren om me heen staan en vechten om een hap uit mij te kunnen nemen... De volgende ochtend wordt de ‘betekenis’ van deze droom snel duidelijk: ik steek mijn hoofd naar buiten en kijk recht in de ogen van een van de tien muilzezels die zich ´s nachts rondom mijn tent hebben verzameld om zich te goed te doen aan het malse gras. “Has pasado la noche con diez mujeres?” Overal waar ik kom word ik meewarig aangekeken. Later zal ik me realiseren dat dit soort grapjes niet toevallig gemaakt wordt tijdens el camino, zoals de weg naar el Rocío genoemd wordt.

Negen maanden later worden er opvallend veel babies geboren

De dag begint met een mis, die heel romantisch in het hoge gras gegeven wordt door de mee gereisde priester. Dan vervolgt de karavaan zijn weg. De lucht is strakblauw en het ruikt naar dauw en naar dennehars. Ik stel me in op een zware tocht door het mulle zand, maar dat blijkt niet nodig te zijn. Al na een paar uur stoppen we en gaat de sherry rond. Er worden sevillana´s, een soort flamenco, gezongen en gedanst, en het lijkt alsof we niet meer verder hoeven, een tafereel dat zich de komende dagen met grote regelmaat zal herhalen. Ik word uitgenodigd plaats te nemen in een huifkar, maar sla het aanbod af. Ik wil elke meter naar el Rocío zelf lopen.

Niet dat ‘boete doen’ het thema is van deze bedevaart: van echt ‘afzien’ is geen sprake. Maar wat dan wel, verboedering misschien? Temidden van al deze mooie goedlachse mensen en deze idyllische natuur, ver weg van de stress en hardheid van het gewone leven, waan ik me in het aardse paradijs. Alles wordt met elkaar gedeeld: eten en drinken, grapjes, verhalen, liedjes en gevoelens. En de liefde? De liefde ook, zoveel blijkt uit de geboortestatistieken, die precies negen maanden ná de romería een opvallende piek vertonen. Want de aanbidding van la Blanca Paloma is niet alleen een christelijk fenomeen. Ten tijde van het door mythes omringde koninkrijk van Tartessus, dat zo´n drieduizend jaar geleden in Andalusië opkwam, was er al sprake van een massale bedevaart naar een vruchtbaarheidsgodin, ongeveer op de plaats waar nu El Rocío ligt.  Toen het christendom zijn intrede deed, werden alle heidense rituelen verboden, maar leefden desondanks voort in een nieuw christelijke jasje. Zo is het in el Rocío ook gegaan. Onmiddellijk na de reconquesta, de verovering van Andalusië op de Moren, vond een jager een Maria beeld ergens verlaten in het bos. Hij zeulde het loodzware beeld mee naar zijn dorp, maar halverwege viel hij van vermoeidheid in slaap. Toen hij wakker werd, was het beeld verdwenen. Het was uit zichzelf teruggekeerd naar dezelfde plek als waar hij het gevonden had. De boodschap was duidelijk. Op die plek moest een kerk gebouwd worden, en het beeld werd niet meer verplaatst.



Gezeten rondom een groot kampvuur bidden we een rosario, een rozenkrans; Don Alvaro, Juan en al die anderen. Op de top van de hoogste duin van de Coto Doñana, de Cerro de los Ansares, houdt de stoet uren stil om voor de simpecado sevillana´s te zingen. De een na de andere zanger betuigt in emotionele coupletten zijn liefde voor de heilige maagd. Dan, na drie dagen lopen, kondigen harde doffe knallen, die de hele nacht aanhouden, el Rocío aan. De ochtend van de vierde dag heerst in onze groep een uitgelaten stemming; iedereen maakt zich op voor de intocht. Nog eenmaal dompelen we ons in de vredige intieme sfeer, die niet bestand zal blijken te zijn tegen de hectische taferelen van meer dan een miljoen uitzinnige bedevaartgangers die op ons wachten.Vorig jaar bezocht ik el Rocío in september en trof ik een spookstad: een fijn vertakt netwerk van zanderige paden met aan weerszijden lage witte huisjes, dat volkomen uitgestorven was op een paar honden na. En nu? Chaos. Leek het eerst op een dorpje waar de goudkoorts was uitgewoed, nu lijkt het een plaats waar het goud net in overvloedige hoeveelheden gevonden is. Het grote aantal ruiters, huifkarren en vrouwen in lange jurken versterken dit gevoel nog. Alleen de televisieploegen en af en toe een jeep duiden op de eenentwintigste eeuw.



Na een zegetocht langs bevriende broederschappen, die ons met gitaren, zang en heel veel sherry staan op te wachten, nemen we onze intrek in het huis van de hermandad van Jerez, een van de grootste van el Rocío. Een uur na aankomst, nadat we eerst nog in defile voor de kerk zijn gelopen om la Blanca Paloma en de broederschap van Almonte, die als gastheer optreedt, ons respect te betuigen, hangen de eerste wasjes al op onze patio te drogen. Op straat worden voortdurend vuurpijlen afgeschoten, een gebruik dat bedoeld is om de jager uit de legende te eren. Er staan tientallen stalletjes met memoralia, t-shirtjes, laarzen en zadels. Grote tenten bieden onderdak aan hongerigen en dorstigen, en zigeuners lezen handen of verhuren hun pony´s voor een ritje aan de teugel. Aan de rand van het dorp, in de marismas, het moeras, staan de roze flamingo´s op één poot alsof er niets aan de hand is.



Huilende baby´s worden boven de hoofden door gegeven

De nacht van zondag op Pinkster-maandag, de madrugada del Rocío, is het hoogtepunt van de bedevaart. Dan wordt het beeld van la Blanca Paloma uit de kerk en door de straten van el Rocío langs alle belangrijkse broederschappen gedragen. Alhoewel de totale afstand die afgelegd wordt maar twee kilometer bedraagt, duurt de processie meer dan twaalf uur. Alle gekte en emoties bereiken hun hoogtepunt, iedereen laat zijn tranen de vrije loop en de meest bizarre taferelen spelen zich af. Het begint al bij het verlaten van de kerk. De broederschap van Almonte, die de maagd als patrona, als schutsvrouwe heeft, verzamelt zich uren van te voren in de kapel, waar de temperatuur oploopt en de eerste mensen flauwvallen. Als rond middernacht het sein gegeven wordt klimmen ze vechtend over de hekken waar de virgen zich bevindt om als eerste het beeld te mogen dragen. “Viva la virgen del Rocío, viva la blanca paloma!” wordt er geroepen. Het beeld is zo zwaar, dat er regelmatig mensen bezwijken, met als gevolg dat het overhelt en weer neergezet moet worden.



(Zoek op de foto naar de baby die over de hoofden wordt doorgegeven) De broeders van Almonte slaan en duwen de duizenden bedevaartgangers die met de moed der wanhoop proberen om het beeld aan te raken. Velen werpen zich letterlijk naar voren, maar worden net zo hard weer teruggeworpen. Huilende baby´s worden door fanatieke ouders boven de hoofden door gegeven, verdwijnen in de kolkende massa, duiken weer op en worden even met hun hoofdje tegen het beeld gedrukt. Zij zijn voor de rest van hun leven van geluk en liefde verzekerd. Een vrouw in een rolstoel wordt op dezelfde manier doorgegeven om de zegen van de heilige maagd te ontvangen. De broeders die het beeld dragen wisselen elkaar voortdurend af. Terwijl de een draagt, vormen de anderen, een bloem verbeten tussen de tanden geklemd,  een indrukwekkend cordon van zweet, bloed, gescheurde kleren, stof en rozenblaadjes rondom het beeld. Priesters van kleinere broederschappen, die niet op de route liggen, worden op de schouders genomen en de massa ingedragen om gesteund door hun parochie een lofzang af te steken. Als een van de laatste wordt de hermandad van Jerez bezocht. Het is inmiddels elf uur ´s ochtends en de zon staat hoog aan de hemel. In de calle Almonte, de breedste straat van het dorp, heeft een zee van mensen zich verzameld, de meesten hebben niet geslapen. De bellen luiden, rozenbladen dalen neer en ‘onze’ priester roept “Viva la Virgen del Rocio!” en wij, met tranen in de ogen en een brok in de keel, roepen hem na.   



De volgende ochtend na een ontbijt van hete chocolade en churros, beginnen Juan, Don Alvaro, ik en al die anderen in stilte aan de terugtocht: dezelfde weg als we gekomen zijn. Iedereen is voldaan en in zichzelf gekeerd. Er wordt niet gelachen en gezongen. Alleen het hoognodige wordt gezegd. Als we in Jerez de la Frontera aankomen schud ik mijn vrienden de hand en neem afscheid van ze. “Tot volgend jaar!” zeg ik, vastbesloten om terug te komen. “Volgend jaar?” Antwoordt Juan, verbaasd, “en el Rocío Chico dan, ben je daar niet bij?” De Rocío Chico is een bedevaart in augustus, maar dan veel kleinschaliger. Weer vier dagen heen en vier dagen terug. Ik ben er dan niet bij, maar Juan zeker wel. Want rociero ben je het hele jaar.



コメント


bottom of page